Thumbelina goes on the journey of her life. But will she find a real home and her happily ever after?
een sprookje van Hans Christian Andersen
Er was eens een vrouw die zo graag een kind wilde. Maar ze was alleen en ze had geen idee hoe ze aan een kind kon geraken. Daarom zocht ze een heks op die vlakbij woonde. Ze legde haar uit wat ze wilde.
“Dat is gemakkelijk,” zei de heks. Ze rommelde in haar bergplaats en kwam dan terug met een heel klein zaadje. “Plant dit in een bloempot” zei ze, “en je zult zien wat je zult zien.”
De vrouw gaf de heks een munt en haastte zich naar huis. Ze had het zaadje nog maar net geplant, of daar verscheen al een scheut. De scheut begon te groeien en te groeien. Plots kwam er een bloemknop aan met vuurrode bloemblaadjes. De blaadjes waren heel dicht bij elkaar gedrukt. “Wat mooi!” riep de vrouw uit. Ze gaf de knop een kus.
Plots sprongen de bloemblaadjes open met een luide ‘plop’.
Binnenin de bloem zat het kleinste, schattigste meisje dat de vrouw ooit had gezien.
“Mijn droom is uitgekomen!”, riep de vrouw dolgelukkig uit. “Ik heb eindelijk een dochter! Je bent zo klein. Je bent niet eens zo groot als mijn duim. Ik denk dat ik Duimelijntje noem. Kom Duimelijntje! We gaan samen leuke dingen doen vandaag.”
De vrouw nam een ondiep bord. Ze vulde het met water en zette het op tafel. Dan liet ze een tulpenblad op het water drijven als een bootje. Ze vond twee splinters om mee te roeien. Duimelijntje klom ‘aan boord’. Ze roeide de hele middag vrolijk zingend heen en weer over het miniatuurmeer.
‘s Avonds kreeg Duimelijntje kruimels uit het bord van de vrouw als avondeten. De kruimels waren als appels, zo groot en Duimelijntje vond het heel lekker.
Als bedje kreeg ze de dop van een okkernoot. Haar bed had een matras van zoet ruikende paarse bloemblaadjes. Een zacht rozenblaadje diende als lakentje. De dop schommelde zachtjes heen en weer als een wieg in de wind.
Op een nacht sliep Duimelijntje vredig in haar notendop. Plots drong er een dikke pad binnen langs het open raam. Ze sprong op de tafel en keek naar het slapende meisje. “Wat een mooi meisje,” kwaakte de pad. “Een perfecte echtgenote voor mijn zoon.” De pad nam de wieg in haar bek en wipte weg in de nacht.
De volgende ochtend ontwaakte Duimelijntje in het midden van een lelieblad. Het blad dreef op het water. Enkele enorme, grijsbruine padden keken haar aan.
“Hallo echtgenote!” kwaakte een van hen. “Aaaaa!” gilde Duimelijntje. Ze schrok zo hard dat ze uit haar bedje tuimelde.
De padden begonnen te lachen. “Maak je maar geen zorgen,” lachte de moederpad. “Je zult snel gewend zijn aan de gedachte te trouwen met mijn zoon. Ondertussen maak ik je slaapkamer klaar.” Ze nam het notenbed, sprong op de oever en verdween tussen het groen.
De zoon van de pad glunderde naar haar. “Ik kom later terug lieve schat.” kwaakte hij en hij sprong zijn moeder achterna.
Duimelijntje ging op het lelieblad zitten en begon te huilen. De goudvissen in de rivier waren nieuwsgierig naar de bruid van de pad. Ze staken hun kopjes boven water.
[smakken goudvis]
“Zij is te mooi om de bruid van een pad te zijn.” zei de ene vis.
“Ze lijkt er ook niet gelukkig mee.” antwoorde een andere.
“Laten we haar helpen.” zei een derde.
De vissen verzamelden rond het lelieblad en doken onder water. Ze knabbelden de stengel door om Duimelijntje vrij te laten.
Het lelieblad dreef zachtjes stroomafwaarts.
“Vaarwel lief meisje! We hopen dat je ergens anders je geluk vindt!” riepen ze haar na.
[snikkend] “Dankjewel!” riep Duimelijntje hen nog snel na. Ze vrolijkte op terwijl ze weg dreef.
De rivier kabbelde in het zonlicht. De vogels op de oever floten mooie liedjes. Duimelijntje keek om zich heen. Ze vroeg zich af waar ze terecht zou komen. Algauw fladderde een mooie witte vlinder voorbij. “Hallo!” zei de vlinder. Hij kwam naast Duimelijntje op het blad zitten.
“Hallo! Wil jij me voort trekken?” vroeg ze. Ze bond het ene eind van haar haarlint rond het donzige vlinderlijf. De andere kant bond ze aan het lelieblad. De vlinder fladderde met zijn vleugels en steeg op. Hij trok haar vrolijk verder stroomafwaarts.
Plots hoorde Duimelijntje een brommend geluid. Een enorme meikever dook naar beneden en griste Duimelijntje van het blad. “Stop alsjeblieft!” riep Duimelijntje toen ze in de lucht vlogen. Ze was doodsbang van de kever. Maar nog meer was ze bezorgd om haar nieuwe vriend. “Laat me tenminste die vlinder losmaken!”
Maar de meikever hield haar stevig vast. Haar vriend de vlinder fladderde verder stroomafwaarts, nog steeds vast gebonden aan het lelieblad.
De meikever vloog naar een hoge boomtop. Daar zette hij haar neer op een blad. “Ik vind je mooi. Dus ik ga je houden.” zei hij met een vreemde, krakerige stem.
Hij riep zijn vrienden. Iedereen kwam naar Duimelijntje kijken. Ze rilde van angst toen al die enorme zwarte insecten haar aankeken.
“Is ze niet mooi?” zei de meikever trots.
“Helemaal niet!” zei een andere kever. “Ze is veel te mager in plaats van mooi rond zoals wij!”
“En ze heeft maar twee poten. Waar zijn de andere vier?” spotte een andere.
De meikever staarde naar Duimelijntje. “Jullie hebben gelijk,” gaf hij toe. Hij nam het kleine meisje vast bij haar middel en vloog naar beneden. “Ik wil jou toch niet hebben,” zei hij tegen haar. “Je bent te lelijk.” En hij vloog weer weg.
Duimelijntje kreeg tranen in haar ogen. “Wat moet ik nu doen?” vroeg ze zich af. Daarna droogde ze haar tranen. “Huilen heeft geen zin. Ik moet zoeken wat ik nodig heb om te overleven.” zei ze tegen zichzelf.
Ze vond beschutting onder een paar grote bladeren. Van gras weefde ze een hangmat. Die hing ze op tussen de stengels.
De hele zomer woonde ze daar. Als ze honger had, at ze bessen van de struiken. Als ze dorst had, dronk ze nectar uit wilde bloemen.
Langzaamaan werden de dagen korter en kouder. De bladeren begonnen af te vallen. Duimelijntje rilde van de kou in haar hangmat van gras. Ze vond niets om haar warm te houden. Dus ging ze op zoek naar een warmere schuilplats voor de winter.
Ze wandelde door het bos tussen de blaadjes. Plots zag ze een kleine deur. Ze klopte aan en een vriendelijk, behaard gezicht verscheen. Het was een veldmuis. “Jij ziet er verkleumd uit,” piepte de muis. “Kom maar binnen om je op te warmen.
Het muizenhol was erg gezellig. In een hoek lag een grote stapel maïs en noten om te eten. “Welkom in mijn hol. Je mag zo lang blijven als je wilt,” zei de muis. “Oh dankjewel!” zei Duimelijntje. Als dank hield ze het huisje keurig op orde. Ze zong liedjes om de muis een plezier te doen.
Op een ochtend zei de muis: “Vandaag komt mijn vriend de mol op bezoek. Hij woont hiernaast en komt elke week een keer langs. Hij is heel vriendelijk. Maar hij is een beetje verlegen… Hij komt niet vaak buiten omdat hij niet goed kan zien. Praat niet te veel over bloemen of het zonlicht. Daar houdt hij niet van. Hij houdt van wormen en gangen graven. Misschien kun je ook zegge dat je goed tegen het donker kunt…”
[Krats krats krats] Plots hoorden ze gekrabbel in de muur. “Ah, daar komt hij al aan!” riep de muis uit. Plots viel er een berg zand uit de muur. De mol had een gang gegraven tot in het hol van het muisje. Hij klom binnen en veegde de grond van zijn donkere, fluweelachtige vacht.
De muis stelde hem voor aan Duimelijntje. De hele avond babbelden ze gezellig.
“Duimelijntje, wil je voor ons een liedje zingen?” vroeg de muis.
En dat deed ze. Duimelijntje had een hele mooie stem. De mol genoot van het concert. Tijdens het luisteren, werd hij stilletjes verliefd op haar.
Toen hij naar huis ging, zei de mol: “Ik laat de tunnel open. Dan kunnen jullie me bezoeken wanneer jullie maar willen.”
En misschien kan ik Duimelijntje vaker horen zingen. Dacht hij bij zichzelf. “Kom maar mee. Dan toon ik jullie de weg naar mijn huis. Oh en niet schrikken. Onderweg ligt een dode vogel in de tunnel. Hij viel erin toen ik de tunnel aan het graven was.”
Duimelijntje en de muis volgden de mol door de tunnel. Onderweg zagen ze een prachtige zwaluw liggen. Het beestje had zachte, blauwe veren en gesloten ogen.
“Arme vogel. Hij is vast gestorven van de kou” zei Duimelijntje.
“Dom beest,” mopperde de mol. “Ik ben blij dat mijn kinderen geen vogels zullen zijn. Het enige wat die doen is zingen. En dan sterven van de kou.”
“Je hebt gelijk,” knikte de muis.
Duimelijntje antwoorde niet. Maar toen de muis en de mol verder liepen, aaide ze over de veren van de vogel. Ze kuste zijn zachte kop en fluisterde: “Ik denk dat ik jouw lied gehoord heb deze zomer. En ik was er heel blij mee. Dankjewel. Rust zacht lieve vogel.”
Die nacht kon Duimelijntje niet slapen. Ze dacht aan de arme zwaluw. Ze nam het blad dat ze gebruikte als deken en sleepte het achter zich door de gang. Daar legde ze het zachtjes over de vogel.Ze ging naast hem zitten en streelde over zijn kop.
“Arme vogel. Ik vind het zo erg dat je hier ligt. Helemaal alleen en koud,” zei ze. Ze legde haar hoofd op zijn donzige borst. “Maar hé, wat is dat nu?” Ze voelde een heel zachte hartslag tegen haar wang. De zwaluw leefde nog!
Duimelijntje haastte zich terug naar het muizenhol. Ze verzamelde alle beddengoed dat ze kon vinden en dekte de zwaluw ermee onder. Ze ging naast hem liggen en sloeg haar armpjes om zijn lichaam.
De volgende ochtend, voelde ze de zwaluw zachtjes bewegen. Hij deed zijn ogen open en keek haar aan. “Dank je wel, fluisterde hij zwakjes.
Duimelijntje bracht hem dauw in een blad om te drinken. Dan voerde ze hem enkele kleine maïskorrels.
De zwaluw vertelde haar dat hij net wilde vertrekken naar een warmer land zoals elke winter. Maar hij had zijn vleugel verwond aan een doornenstruik. De andere zwaluwen waren weg gevlogen. Hij was achtergebleven in de kou tot hij zich niets meer herinnerde.
Dag na dag verzorgde Duimelijntje de zwaluw. Hij werd weer sterker en zijn vleugel genas. De mol en de muis wilden niets te maken hebben met de vogel. Maar ze lieten haar doen. Toen de lente begon, maakte Duimelijntje een gat in het plafond. Ze hielp haar vriend om naar buiten te kruipen, de zon in.
“Je hebt mijn leven gered,” zei de zwaluw tegen Duimelijntje. “Ik hoop dat ik op een dag iets voor jou kan doen.” Hij strekte zijn vleugels en vloog richting de zon. Duimelijntje wuifde hem uit met tranen in haar ogen en ging terug de donkere tunnel in.
Diezelfde dag vroeg de mol haar ten huwelijk. “Wanneer die vervelende zomer voorbij is, zullen we trouwen,” zei hij tegen haar. De muis klapte van vreugde in zijn pootjes.
Toen Duimelijntje de mol toevertrouwde dat ze niets voor de mol voelde, reageerde de muis boos: “Jij ondankbaar ding! Denk je nu echt dat ik je voor eeuwig blijf te eten geven? De mol is een goed iemand. Als je hem afwijst, gooi ik je mijn huis uit.”
De voorbereidingen voor het huwelijk begonnen. De muis vroeg aan de spinnen om een zijden jurk voor haar te weven. De mol kwam elke avond langs. Hij sprak teder tegen haar en vertelde over de dagen die ze in zijn donkere leger – want zo heet een mollenhol – zouden doorbrengen. “En je hoeft nooit meer dat vreselijke zonlicht in te gaan, mijn liefste,” zei hij heel blij.
Duimelijntje verloor de moed. Ze hield zo van het zonlicht en de bloemen. Elke dag deze zomer had ze genoten van de vogels die zongen en de frisse lucht. Ze zou het allemaal zo vreselijk missen als ze met de mol zou trouwen. Maar had ze een keuze? Vorige winter had ze het zó koud gehad voor ze de muis had leren kennen. Waar moest ze naartoe gaan?
De dag voor haar bruiloft ging Duimelijntje een laatste keer naar buiten om de zon vaarwel te zeggen. Ze keek naar de lucht. “Ik vraag me af waar de zwaluw nu is,” zei ze somber. “Ik wou dat ik met hem had kunnen wegvliegen.”
“Twiet twiet,” klonk het plots boven haar. Een vogel dook naar beneden en landde naast haar. Het was de zwaluw!
“Hoorde ik dat goed?” vroeg hij. “Als je echt wilt wegvliegen, kom dan met me mee. Ik vertrek naar het zuiden voor de winter. Ik vlieg naar een land waar het nooit sneeuwt of koud is. Je kunt daar heel gelukkig zijn denk ik. Klim snel op mijn rug en dan neem ik je mee.”
Duimelijntje sloeg haar armen om de nek van de vogel. “Meen je dat! oh ik kom zo graag met je mee!” zei ze. Ze sprong meteen op de rug van de zwaluw. De zwaluw steeg op en vloog de lucht in.
Duimelijntje was dolgelukkig. Ze voelde de wind in haar haren en voelde zich voor de allereerste keer in haar leven echt vrij. Het kleine meisje was licht als een veertje. De zwaluw had geen moeite om haar te dragen tijdens de vliegreis. Ze vlogen over dichte, groene bossen, over met sneeuw bedekte bergen en over de glinsterende zee. Na een tijdje viel Duimelijntje in slaap tussen de zachte veren van de vogel.
Toen ze wakker werd, waren ze in een ander land. De heuvels onder hen leken wel goud in het warme zonlicht. Toen ze naar beneden doken, zag sneeuwwitje citroenen en sinaasappels aan de bomen. Die had ze nog nooit gezien! Ze vlogen naar een prachtige boom aan de rand van een felblauw meer. “Dit is mijn huis,” zei de zwaluw. “Als je wilt, kun je in een bloem in de tuin gaan wonen.” Hij landde bij wwn groepje mooie roze bloemen. Duimelijntje sprong van zijn rug op een van de bloemen. Ze ging in het zachte binnenste zitten. “Dit zou een hele fijne thuis zijn,” zuchte ze gelukkig.
“Dat is het al,” zei een zachte stem.
Duimelijntje draaide zich om en zag een man. Hij was niet veel groter dan zijzelf. Hij had blond haar en groene ogen en droeg een kroontje op zijn hoofd. Duimelijntje sprong op. “Oh sorry! Ik wilde je niet storen in je huisje!”
De man lachte vriendelijk naar haar. “Maak je maar geen zorgen. Dat doe je niet hoor,” zei hij. “Ik ben de koning van de bloemenfeëen. Je bent welkom om hier bij ons te komen wonen.” De andere feëen verwelkomden Duimelijntje als één van hen. Ze kreeg een paar prachtige vleugels om van bloem naar bloem te vliegen. Toen ze vertelde hoe ze heette, zeiden ze dat ze veel te mooi was voor die naam. Ze noemden haar Maia, een naam voor een echte bloemenfee.
Maia was dolgelukkig bij de andere feëen. Elke avond zongen ze liedjes naast het meer. De koning werd verliefd op haar prachtige stem. Op een avond nam hij haar mee naar de vuurvliegjes. Hij nam de kroon van zijn hoofd en zette die op haar hoofd. “Maia… wil jij de koningin van de bloemenfeëen zijn? Ik bedoel: wil je met me trouwen?” Duimelijntje – euh Maia – was dolverliefd geworden op hem en zei met heel haar hart “ja!”.
Ze hielden een prachtige bruiloft tussen de bloemen. De zwaluw zong voor hen en ze dansten tot lang in de nacht. Hij zag dat zijn vriendinnetje heel erg gelukkig was bij de bloemenfeëen.
Die zomer vloog de zwaluw weer naar huis, zoals elk jaar. Hij landde in een boom en zong het hele verhaal. Toevallig stond de boom naast een klein wit huisje. Het was het huisje van een sprookjesverteller. Hij luisterde heel aandachtig en schreef het verhaal over de bloemenfee op. Zo komt het dat we het verhaal van Duimelijntje vandaag nog kennen.
En toen kwam er een varkentje met een lange lange snuit en het verhaaltje is uit.
More stories
Listen to more stories in Dutch on Spotify, Google Podcasts, Apple Podcasts or YouTube.