De jongeman in dit verhaal kan echt niet met geld om. Hij erfde een fortuin van zijn vader. Maar voor hij het goed en wel beseft, is al het geld weg. Hij is blut. Als hij van een vriend een vliegende koffer krijgt, trekt hij op zoek naar een oplossing voor zijn miserie. Maar vindt hij die ook?
Lees de vliegende koffer
schrijver: Hans Christian Andersen
De jongeman zuchtte. Hij keek op van de rijen getallen op zijn bankrekening. “Ik denk dat ik geen moeite meer ga doen om al dat geld te tellen,” zei hij. Hij legt zijn ganzenveer, waar hij mee aan het schrijven was, neer. “Mijn vader heeft me genoeg geld nagelaten om mijn hele leven toe te komen.
Jammer genoeg had de jongeman zijn wijsheid niet van zijn vader geërfd. Al snel begon hij zijn geld te verspillen. Hij bond geldbriefjes aan vliegers en keek toe hoe ze fladderden in de wind. Hij plooide er bootjes van en liet ze meedrijven op het water. Hij speelde spelletjes met zilveren munten.
De jongeman maakte ook heel veel nieuwe ‘vrienden’. Zijn vrienden hadden hele goede ideeën om zijn geld uit te geven. Hij overlaadde hen met cadeaus. En hij hield de allerleukste feestjes. Samen maakten ze heel veel plezier.
Tot op een dag de jongeman in zijn kelder keek. Ai ai ai. Er stonden nog maar 3 koffers met goud. De jongeman besloot om zuiniger te gaan leven en niet meer zoveel geld uit te geven. Hij zou vanaf nu ook ‘slimmere beslissingen’ maken. Maar wat hij ook deed. Elke keer opnieuw had hij pech. Hij bouwde een huis, maar de fundamenten stortten in. Hij stuurde een schip om goederen te kopen en verkopen, maar het zonk op de terugweg. Hij verwedde een zak goud op een racepaard, maar het kwam als laatste over de eindstreep.
Naarmate het fortuin van de jongeman verdween, verdwenen ook zijn vrienden. Wanhopig leende hij geld, maar ook dat verdween snel. Boze schuldeisers kwamen zijn spullen ophalen om zijn schulden af te lossen. Tenslotte kocht een vriend een grote, oude koffer voor hem. “Pak je koffer, voor je alles kwijt bent.” kreeg hij als raad.
Maar het was al te laat. De jongen had niets meer behalve de kamerjas en pantoffels die hij aan had. Hij klom in de koffer en bedacht wat hij nu moest doen. “Ik wilde dat ik ver weg van dit alles was,” mompelde hij. De koffer begon te trillen en plots vloog hij de lucht in. “Help!” gilde de jongen toen de koffer naar buiten vloog. Hij vloog verder en verder hoog boven de daken de lucht in. Hij hield zich stevig vast en durfde niet naar beneden te kijken. Maar na een tijdje keek hij toch tussen de gaten in de wolken door.
“Wauw! Wat een zicht” De koffer vloog over enorme, blauwe oceanen waar dolfijnen over de golven sprongen. Hij zag met sneeuw bedekte bergen en adelaars. Ze zweefden over zandduinen in de woestijn en zagen kamelen.
Tenslotte daalde de koffer naar beneden. Ze landden met een hard klap in het midden van een bos. De jongen plukte bladeren uit zijn haren en veegde zichzelf schoon. Dan ging hij op ontdekkingstocht.
Hij liep de hele dag tot hij in een stad kwam in de schaduw van een groot kasteel. De poorten van het kasteel waren gesloten, de ophaalbrug was dicht en het kasteel zag er verlaten uit. “Van wie is dat kasteel?” vroeg hij aan een vrouw op het marktplein. “de sultan en de sultana wonen daar met hun dochter.” zei de vrouw. “Iedereen zegt dat ze heel erg mooi is. Maar een wijze man waarschuwde haar dat haar huwelijk verdoemd is. Daarom verbergen haar ouders haar in de torens van het kasteel.”
Dat prikkelde de nieuwsgierigheid van de jongen. Hij besloot op verkenning te gaan. De volgende dag kwam hij terug met zijn koffer. “Breng me naar het kasteel!” riep hij en ze vlogen weg. De koffer landde op de omwalling van het kasteel. Voorzichtig beklom de jongen de toren. Hij glipte naar binnen door het raam. De prinses lag te slapen op een bed. Haar pikzwarte haar waaierde uit over het kussen. “Wat is ze mooi!” dacht de jongen. Hij boog voorover en gaf haar een kus.
Het meisje schrok wakker. Ze nam een sluier en trok die over haar gezicht. Enkel haar ogen waren nog zichtbaar.
“Je ogen zijn zo diep als draaikolken,” mompelde de jongen. “En je gedachten zwemmen erin als zeemeerminnen.”
De prinses bloosde achter haar sluier. “Wie ben je? Hoe kom je hier?” vroeg ze.
“Ik ben een engel die uit de hemel is neergedaald om jou te zien.” antwoordde hij.
Hij nam de sluier voorzichtig weg en kuste haar opnieuw.
“Vergeef me dat ik zo onbeschaamd ben, maar wil je met me trouwen?”
De prinses werd knalrood. “Dat moet je aan mijn ouders vragen,” zei ze verlegen. “Maar ik ben bang dat ze zullen weigeren,”
De jongen keek beteuterd. “Je hebt gelijk. Ik heb geen geld. Ze zullen er nooit mee instemmen.”
Ze waren allebei even stil. Tot de prinses zei: “Ik heb een idee. Ze zijn allebei dol op verhalen. Maar niemand vertelt er hen ooit een. Als jij hen een verhaal vertelt dat ze allebei mooi vinden, geven ze misschien wel hun toestemming. Maar het zal niet makkelijk zijn. Mijn moeder houdt van verhalen met een moraal. En mijn vader houdt van verhalen die hem doen lachen.”
De jongeman dacht diep na. “Ik ken een goed verhaal,” zei hij. “Ik zal het het hen morgenvroeg vertellen.” Daarna praatten hij en de prinses de hele nacht lang. Ze werden goede vrienden en ook heel erg verliefd op elkaar.
De volgende ochtend ging hij de ouders van de prinses opzoeken. “Ik kom de hand van uw dochter vragen,” zei de jongen. De sultan keek hem verbaasd aan. Voor hem stond een jongen in een vuile kamerjas en pantoffels. Hij leek hem absoluut niet geschikt voor zijn dochter. “Ik ben bang dat ik geen geld heb. Ik kan dus ook geen bruidschat geven. Behalve een heel mooi verhaal dat ik in mijn hoofd heb.” De sultana trok haar wenkbrauwen op. Aan een goed verhaal kon ze niet weerstaan. “Laat maar eens horen.” zei ze. En ze zaten neer om te luisteren.
De jongen haalde heel diep adem en begon te vertellen:
“Er was eens… een luciferdoosje. De lucifers woonden in een kast in een eenvoudige keuken. Hun belangrijkste taak was om het vuur aan te steken. Maar ze stoeften graag over waar ze vandaan kwamen. “We hebben niet altijd zo gewoond,” vertelden ze aan iedereen. “We zijn geboren in het hart van het bos. Onze vader was een grote, oude dennenboom. Hij stak met stam en kruin over boven alle andere bomen uit. Wat een uitzicht hadden we!
De andere bomen waren alleen maar in de zomer in het groen gekleed. Maar wij niet. Het hele jaar door bleven onze takken groen,” schepten de lucifers op. “Iedereen was jaloers op ons, En de vogels zongen hele mooie liedjes over ons.”
“Dat klinkt als een geweldig leven,” zei een ijzeren kookpot. “Waarom hebben jullie dat achter je gelaten?”
“We hebben daar niet zelf voor gekozen,” zuchten de lucifers. “De houthakker kwam en haalde onze familie uit elkaar. Onze vader is nu de grootste mast van een schip in de koninklijke marine. En wij, de kinderen, zijn de schamele splinters die je nu voor je ziet.”
“Dat moet vreselijk geweest zijn,” mompelde de kookpot meelevend.
“Wat weet jij daarvan? Jij hebt niets gezien van de buitenwereld,” zeiden de lucifers hooghartig.
“Dat is waar, mijn besten,” gaf de kookpot toe. “Ik ken alleen het leven hier in de keuken. Voor zolang ik me kan herinneren heb ik gezwoegd en gezweet van de hele dag te koken. Nu ben ik zo geblakerd dat ik zowel vanbinnen als vanbuiten ruw ben.”
“Dat kun je wel zeggen ja,” zeiden de lucifers venijnig. Ze hadden niet veel respect voor de arme kookpot.”
Plots begon de sultan heel hard te lachen. “Wie denken die lucifers wel dat ze zijn, dat ze zo hooghartig kunnen doen?” lachte hij. “Sttttttt!” zei de sultana. “Allemaal goed en wel dat je dit grappig vindt. Maar ik vind het helemaal niet ok dat die lucifers zich zo gedragen. Wat is de moraal van dit verhaal?” vroeg ze. “Misschien vindt u de moraal van het verhaal wel in het einde,” zei de jongeman.
En hij vertelde verder:
“Toch ben ik tevreden hier,” ging de kookpot verder. “Voor mij was dit altijd al mijn thuis. Maar voor jullie moet dit keukenleven heel erg saai zijn.”
“Helemaal niet,” onderbrak de ketel hem. “Wij,” – en hij wees naar zichzelf en de andere keukenspullen – “genieten van jouw verhalen over het dagelijkse leven in de keuken. Eigenlijk, waarom vertel je er ons nu geen?”
De kookpot keek verlegen op. “Ik zou niet weten waar ik moet beginnen,” zei ze bescheiden.
“Vertel ons van toen je de eerste keer hier kwam van de markt!” smeekte de theelepel. Hij tikte op een beker zodat iedereen stil zou zijn.
“Lieve hemel, dat is zo lang geleden!” zei de kookpot. “Ik was glanzend nieuw. En ik had echt geen idee hoe ik moest koken. Mijn eerste stoofpot was aangebrand. Maar de meid schrobde mij schoon. Iedereen was zo lief en begrijpend.”
De kookpot herinnerde zich ook nog de koude winterochtenden waarop de kinderen zich naar beneden haasten voor een warme kom chocomelk. Of de opwinding als ze thuiskwamen van school. “Ze waren zo hongerig dat ik hun eten goed op tijd klaar moest hebben,” herinnerde ze zich. De kookpot genoot van de mooie herinneringen. “Nadien kroop iedereen gezellig rond het vuur. We waren zo gelukkig.”
De ketel zuchtte, “dat klinkt zo huiselijk” zei hij dromerig. De pannen klepperden goedkeurend met hun deksels en de vuurtongen deden een dansje op de haard.
“Pfffft! Wat een saaie bende zijn jullie! Er is toch niets boeiends aan die verhalen,” geeuwden ze. “Jullie weten niets van de buitenwereld.”
“Ik heb altijd proberen te volgen wat er gebeurde in de buitenwereld,” zei de kookpot mild. “De boodschappenmand bracht elke week nieuws mee van de markt. Maar het was hier altijd zo druk dat het lastig was om te kunnen volgen.”
“Wat heeft de buitenwereld er eigenlijk mee te maken?” vroegen de messen en vorken zich af. Ze begrepen niet waarom die lucifers zoveel commentaar gaven. “Genoeg gekibbeld!” zei de bezem, “We moeten dringend aan de slag gaan.”
Net op dat moment deed de keukenmeid de deur open. De potten en pannen bevroren meteen. De meid keek rond zich heen. “Oei oei oei wat een rommel! Ik zal maar heel snel beginnen opruimen. Dan zal ik een vuur aansteken en aan het eten beginnen.” Ze bukte zich en nam de lucifers op. Ze stak er eentje aan. Nu is onze tijd gekomen, dachten ze. Iedereen zal ons ziek gloeien en schitteren. Maar elke keer als ze er eentje aanstak, sputterde die en barstte in vlammen uit. Maar even snel ging de vlamweer uit. Het keukengerei zag hoe ze de lucifers één voor één in de haard gooide. Elke pot en pan, elke lepel en vork beloofde zichzelf om van elk moment in hun leven te genieten. En gelukkig te zijn met wat ze in het leven kregen.”
“Dat is het einde van het verhaal van de lucifers,” besloot de jongen.
“Wat een grappig verhaal!” grinnikte de sultan.
“Maar het heeft ook een boodschap,” voegde de sultana eraan toe.
“Hielden jullie van mijn verhaal?” vroeg de jongen.
“Ohja!” zeiden ze.
“Mag ik dan met jullie dochter trouwen?” straalde de jongen.
De sultan en sultana stemden toe. Ze gaven hem een tas met gouden munten om een trouwkostuum te kopen. Maar de jongen wilde nog meer indruk maken op zijn nieuwe familie. In plaats van een kostuum, kocht hij vuurwerk met het goud. De avond voor het huwelijk laadde hij zijn koffer ermee vol en vloog boven het kasteel. Er klonk gefluit en dan een hele luide knal toen de eerste raket ontplofte. Een regen van kleurrijke sterren daalde neer uit de nachtelijke hemel. De sultan en sultana keken verbaasd naar de vliegende koffer.
Heel veel mensen kwamen kijken. Elke ontploffing deed hun gezichten oplichten. De jongen kon hun verbazing zien. Hij was heel erg blij met het spektakel dat hij veroorzaakt had. “Nu kan iedereen zien dat ik iemand ben,” dacht hij.
Toen het vuurwerk voorbij was, vloog hij terug naar het bos om er de nacht voor zijn huwelijk door te brengen.
Hij lachte en viel naast zijn koffer in slaap. Hij zag niet dat er een vonk was achtergebleven in de koffer. Terwijl hij sliep, gloeide de vonk in de duisternis. Langzaam maar zeker ontstak er een vuur. De volgende ochtend schoot er niets meer over van de koffer. De jongen was helemaal de kluts kwijt. Hoe moest hij nu op tijd op zijn huwelijk geraken? Wanhopig begon hij aan de lange wandeling naar het kasteel.
De prinses wachtte de hele dag op het dak haar geliefde. Maar hij kwam niet. Hij vond de weg niet meer naar het kasteel. De jongen bleef voor altijd rondwandelen op zoek naar zijn geliefde. Op zijn tocht vertelde hij verhalen. Zo belandde ook dit verhaal bij ons.